Een verhaal over de ontstaansgeschiedenis van het Essent-gebouw, voorheen “de PNEM”, aan de Vlijmenseweg in ’s-Hertogenbosch.

‘Maar, Excellentie, u weet toch ook wel, dat er dringend noodzakelijk woningen gebouwd moeten worden? Natuurlijk weet u dat! Wij geloven namelijk dat de ruim 100.000 kubieke meter nogal wat zeggen!….’

De redacteur van de Overijsselsche Courant is op 30 mei 1956 kritisch over het nieuw, geopende gebouw van de PNEM aan de Willemspoort in ’s-Hertogenbosch. Te groot, te ambitieus en heel duur. Zeven miljoen gulden (nu gelijk aan tenminste 50 miljoen euro) is in die dagen een astronomisch bedrag.
Hij vervolgt: ‘Het een moet net zo goed gezegd worden als het ander. Als er, zelfs in deze tijd, met KVP-minister van Volkshuisvesting Witte (1909-1973), iets niet goed zit, dan zeggen wij het franchement. In ’s-Hertogenbosch is deze week een nieuw gebouwencomplex van de Provinciale Noordbrabantsche Elektriciteitsmaatschappij (PNEM) officieel geopend. Is dat niet wat veel, gezien de bange situatie in de woningbouw?’
Had commissaris van de Koningin, Jan de Quay zelf niet gezegd dat Brabant een tekort van 30.000 woningen moest zien goed te maken.
In ’s-Hertogenbosch valt de kolos ook op. Het nieuwe PNEM-complex is het grootste gebouw van de stad. Eeuwenlang was die eer toebedeeld aan de sacrale Sint-Janskathedraal. Voortaan is het dus een werelds gebouw, dat model staat voor een nieuwe tijd van industriële vooruitgang en welvaartsgroei. Voor de oude hertogstad, ooit ‘Cleyn Romen’ genoemd, is dat een historische trendbreuk.

‘Lombokkers’
Dat zo’n groot ‘kantoorgebouw’ in tijden van nijpende woningnood gebouwd wordt maakt al wat kritische tongen los, onbegrip is er ook over de sloop van dertig, nog bestaande ‘goede woningen’ in de wijk Lombok voor de nieuwbouw van de PNEM.
Voor de Bosschenaar is het Lombok, het meest zuidelijke stukje van Het Zand, een begrip. Omstreeks 1895 groeit Lombok uit tot een voorbeeld van sociale woningbouw. De succesvolle en geëngageerde Bossche ondernemer Gerrit Vermeulen wil wel iets terugdoen voor de stedelijke gemeenschap. Hij heeft er immers goed aan verdiend.
Na 1890 bouwt hij arbeiderswoningen naar een ontwerp van architect Willem van Aalst. Er komen ook hotels en café’s. Jan Weijtjes exploiteert het toen befaamde hotel Wilhelmina of gewoon ‘hotel Weijtjes’, een begrip voor veel Bosschenaren.
De Lombokker is trots op zijn wijk. Lombok wordt van de ‘kleine luiden’ in ’s-Hertogenbosch. Echte Bossche jongens als Gijs van Leur en Jan Hootsmans leggen er in 1906 de basis voor de later succesvolle Bossche voetbalclub BVV. Wie als kind opgroeit in het Lombok heeft de tijd van zijn leven. Aan de rand van de stad is het avontuur van de natuur dichtbij. Spoorwegemplacement, treinen en de spoorwegovergang zorgen ook voor veel afleiding.
Het Lombok krijgt het in de oktoberdagen van 1944 zwaar te verduren. De geallieerden hebben de grootste moeite de Willemsbrug in handen te krijgen. Lombok ligt in het schootsveld of gevechtsgebied en wordt onherstelbaar beschadigd. Een groot deel van de woningen moet wel gesloopt worden.

Maharadja van Lombok

Architect en initiatiefnemer houden het bouwproces nauwlettend in het oog. Vooral Vermeulen wil wel weten wat er met zijn goede geld gebeurt. Bouwen ze wel naar mijn wens? Elke dag vaart hij met een roeiboot over de Dommel. Staande op de boot kijkt hij uit over de vorderingen van het bouwproces. Vermeulens gestalte maakt indruk en hij krijgt zo een bijnaam: ‘de Maharadja van Lombok’.
Waar die associatie vandaan komt? In 1894 voert het koloniale leger in Nederlands-Indië een strafexpeditie uit naar Lombok. De strijd eindigt in een Nederlandse overwinning. Als onderdeel van de oorlog rooft de Nederlandse overheid van de radja van Lombok, zijn overleden familieleden en vermoorde volgelingen 230 kilo goudgeld, 7.199 kilo zilveren munten en ruim duizend andere kostbaarheden. Deze buit staat bekend als de Lombokschat. Dat haalt de kranten en zo krijgt het meest zuidelijke, geïsoleerde deel van de nieuwe wijk Het Zand de naam Lombok.

Geen vlucht van PNEM

‘Bossche dromen’, zo noemt het Parool de wederopbouwplannen van het Bossche gemeentebestuur op 19 juli 1946. De nieuwe burgemeester Hein Loeff (1895-1973) wil er geen gras over laten groeien. Samen met Jan de Quay (1901-1985), commissaris van de Koningin in Noord-Brabant en de pas benoemde PNEM-directeur ir Jan Petit (1895-1959) maakt hij plannen voor een nieuw gebouw van de PNEM.
Vooral Petit is voortvarend. Hij nodigt zes architecten uit om mee te doen aan een verder ‘besloten’ prijsvraag. Winnaar wordt Cees de Bever (1897-1965), een traditioneel werkend architect die ontwerpt zoals bestuurders het graag zien.
Op 10 december 1951 gaat de voltallige Bossche gemeenteraad akkoord met de plannen voor nieuwbouw van de PNEM. Als er een raadslid durft te aarzelen, houdt Loeff hem op strenge toon voor: ‘Realiseert u zich wel dat als het niet doorgaat, de PNEM wel eens zou kunnen “vluchten” naar een andere stad.’
Maar het Lombok…? En de huizen daar…? De gemeente zit omhoog met het Lombok, eens een zorgvuldig aangelegde en gebouwde wijk voor de ‘kleine luiden’, na de oorlog nagenoeg onherstelbaar beschadigd.
De wijk ligt er in het begin van de jaren vijftig dan ook gehavend bij. Voor de bewoners van de huizen die er nog staan is wonen op het Lombok al lang geen pretje meer. De gehele dag door is er de herrie van heiwerktuigen. Door het trillen en dreunen beginnen plafonds te scheuren, de kalk valt naar beneden. Buiten is het bij regenweer één grote modderpoel. De Lombokbewoner wil ook wel weg, verzet zich niet meer tegen sloop, hij wil een andere woning. Geen enkele Lombokker protesteert tegen de komst van de PNEM. Hij wil slechts een nieuwe woning.

‘Gouden trio’

De plannen voor een nieuw PNEM-gebouw gaan door. De aanbesteding voor de architect mocht dan in ‘beslotenheid’ zijn verlopen, anders gaat het met de keuze van de aannemer. Liefst 25 aannemers en bouwbedrijven uit heel Nederland dienen zich aan. Voor de overheid wil je wel bouwen, altijd zekerheid. Maar hoe word je een serieuze kandidaat?
Martien van den Bouwhuijsen (1911-1987), zijn broers Piet en Ton weten er in die dagen raad mee. Ze vertegenwoordigen de derde generatie ondernemende Van den Bouwhuijsens, een ‘gouden trio’. Martien is de ondernemer, aannemer en kenner van de bouw, Ton is de calculator en Piet is de netwerker en PR-man van het bedrijf.
Van den Bouwhuijsen beschikt over veel eigen materieel. Steigerbouw, wagens, tractoren, het hoeft niet gehuurd te worden. Martien beschikt door zijn huwelijk met een van de dochters van een succesvol aannemer, over een behoorlijk familiekapitaal. Met de goed uitgekozen leveranciers zijn goede afspraken te maken en trouw wordt beloond. Zo worden de bouwmaterialen in één keer besteld én betaald. Lange tijd is dit bonbedrag het hoogste in de bestaansgeschiedenis van de tegenwoordige BMN Bouwmaterialenhandel.
En zo kan Van den Bouwhuijsen met kennis van zaken en zonder risico, lage en scherpe aanbiedingen doen, ook bij de aanbesteding voor de bouw van het PNEM-gebouw. De ‘hoogste inschrijver’ is het bouwbedrijf Smits uit Nijmegen. De firma wil bouwen voor een bedrag van fl. 2.773.000. Laagste bieder is Van den Bouwhuijsen Betonbouw N.V. in ’s-Hertogenbosch. Het bedrijf wil bouwen voor fl 2.180.000. Petit, directeur van de PNEM en gangmaker van de nieuwbouw, hapt graag toe. Hij kent het bedrijf al van de bouw van de Amercentrale waar Van den Bouwhuijsen ook bij betrokken was.

‘Petit kent geen grenzen’

De uitverkoren architect Cees de Bever is een traditioneel werkend architect, een echte Brabander en natuurlijk katholiek. De Bever weet hoe hij zijn opdrachtgever, Jan Petit, enthousiast kan maken.
Hij ontwerpt een ‘burcht’, schuin tegenover het oude pand van de PNEM op het zwaar gehavende Lombok. Op die plek imponeert het gebouw dat daar als het ware de afsluiting van de oude vestingstad symboliseert. De spoorwegreiziger, de automobilist, de lopende of fietsende voorbijganger, niemand kan om het gebouw heen. En zo wil Petit het. Dagblad De Tijd schrijft: ‘Men kan de stad ‘s-Hertogenbosch niet ontzeggen, dat zij met allure haar uitbreiding heeft aangevat.’
Het kan niet indrukwekkender, in zijn vormen is het gebouw ‘katholiek en traditioneel’ én zo staat het voor de prominente rol van de PNEM in de Brabantse gemeenschap.
Het gebouw straalt allure uit. Kosten noch moeite worden gespaard. Het marmer van de kathedrale gangen en ruimtes wordt uit Italië gehaald. Als Petit voor een wereldcongres in Rio de Janeiro is ziet hij daar hoe geelkoper, zwarte granietsoorten en mahoniehout in het interieur van het congrescentrum fraaier maken. Hij is verrukt en laat het toepassen in het nieuwe PNEM-gebouw. Petit is een echte directeur, ondernemend, hiërarchisch ingesteld, op zijn tijd drammerig en autoritair. Hij weet van zichzelf dat hij belangrijk is voor de PNEM. Je ziet het aan het gebouw. Met zijn hellende daken, torentjes en klokkentoren oogt het als een abstract vormgegeven kasteel.
De leden van de Raad van Toezicht van de PNEM houden regelmatig hun hart vast. ‘De PNEM vermijde elke luxe’, zo zou het toch moeten zijn in een tijd waarin bestedingsbeperking toch de norm is. Maar… ‘Petit kent geen grenzen’, schrijft commissaris van de Koningin in Noord-Brabant, Jan de Quay in zijn dagboek.

‘Niet petieterig’

Het is op 29 mei 1956 bewolkt, regenachtig maar de temperatuur is aangenaam. De zomer is in aantocht. Het nieuwe gebouw van de PNEM wordt geopend. 450 genodigden komen op het feest af. Want feest is het, de vlaggen hangen uit en de Koninklijke Harmonie ontvangt de gasten met vrolijke marsmuziek. Onder de gasten bevinden zich Jan de Quay, de andere leden van het provinciebestuur en bijna alle Brabantse burgemeesters. Als bestuurders zijn ze ook aandeelhouder van de PNEM.
Eén van de sprekers is minister Herman Witte van Volkshuisvesting. Hij heeft iets uit te leggen en wil zich zelfs ‘verantwoorden’. ‘In een sterk groeiend gewest als Brabant zijn er niet alleen woningen maar ook huisvesting voor het industriële apparaat nodig. En zeker als het om een electriciteitsbedrijf gaat. Want dat is toch een vitale voorziening voor de industrie.’
Jan de Quay gaat in zijn toespraak ook niet uit de weg dat het gebouw wel heel groot is uitgevallen. Hij kan zich voorstellen dat er mensen zijn die denken: ‘Had het niets minder gekund?’ Met een ironische glimlach zegt hij: ‘Het is waar, dit is geen petieterig gebouw.’

‘Houtrijke’ woningen

In zijn dankwoord klopt directeur van de PNEM, ir. Jan Petit zichzelf niet op de borst. Hij weet het van zichzelf, met de dure nieuwbouw van de PNEM is een duidelijk stellingname over de grote woningnood op zijn plaats. Dagblad De Tijd helpt hem op weg. Op 28 mei, een dag voor de opening van het PNEM-gebouw, besteedt het dagblad veel aandacht aan Petits initiatieven om de woningnood op te lossen. Voor Petit is de bestaande woningnood ‘beschamend’. Hij pleit voor houten woningen op prefab basis, geproduceerd als een mecanodoos.
Op 11 mei 1956 meldt De Tijd dat, aangespoord door Petit, in Vught een elftal ‘houtrijke’ woningen gebouwd gaan worden voor PNEM-medewerkers. De houten woning wordt een stokpaardje voor Petit. Zijn critici denken dat houten woningen het niet lang zullen houden. Petit stelt echter: ‘Is men er wel zo zeker van dat vele flats over twintig jaar nog bewoners zullen kunnen vinden en of men dan niet een goed onderhouden houten woning zal prefereren boven al die in tal van gevallen hopeloze flatwoningen?
Petit weet als geen ander, ‘zijn’ PNEM-gebouw of ‘Chalet Petit’ is duurder dan gepland, daar moet iets tegenover staan. Aan het eind van zijn betoog op de openingsdag kondigt hij een tariefsverlaging per 1 juli voor de grootverbruikers en gemeentelijke elektriciteitsbedrijven aan.
Zeker zo belangrijk is de geste richting het eigen personeel. De PNEM-medewerker die een woning wil kopen krijgt een bijdrage van 20 procent in de kosten van de bouw. Hij kan ook nog eens een ‘bedrijfshypotheek’ krijgen tegen een lage rente en een looptijd van 30 jaar. Alle personeelsleden krijgen daarnaast een gratificatie van een week salaris.