Van den Bouwhuijsen Betonbouw en de Wederopbouw van ‘s-Hertogenbosch

‘Geen stad in het Zuiden van het land waar het pauperisme zo lang en zo welig tierde. De ‘voortdurende afsluiting der vesting’ in combinatie met de steeds terugkerende ‘vlucht van het Kapitaal en ondernemingslustige ingezetenen’ maakten het allemaal nog erger. ‘Thans zijn nog honderden “gevallen” op de godshuizen ingesteld, juist voor dit doel gesticht.’

 

Aan het woord is Niek de Rooy (1901-1984), welbespraakt en veelzijdig  journalist. Hij spreekt op 4 mei 1944 een aantal stadsgidsen van de VVV toe. De Rooij vertelt dat ‘de Bosschenaar’ zijn goede kanten heeft, maar zeker ook minder goede.

‘Het gros der Bosschenaren leeft moeilijk, leeft zwaar. Hij lijdt tot op zekere hoogte aan een minderwaardigheidscomplex’, zijn De Rooys eerste woorden. Zijn toehoorders veren op. Als deze bij veel Bosschenaren geliefde journalist, schrijver en revuemaker zoiets zegt, ja, dan ga je op het puntje van de stoel zitten.  ‘Neen, schrik niet, het is zoo… en verklaarbaar’, vervolgt De Rooij onverstoorbaar.

Niek de Rooij, links bij zijn veertigjarig jubileum bij het Brabants Dagblad en haar voorlopers

Arbeidsschuwheid

De Rooy oordeelt niet vrolijk over zijn stadgenoot: ‘De Bosschenaar is een ernstig mensch, die de volle zwaarte van het leven voelt: ik zou haast durven zeggen een pessimist, die slechts weinig noodig heeft om te geraken in een toestand van doffe terneergeslagenheid, van apathie en weerloosheid’.

De Rooy is kritisch maar raakt een snaar. In 1948 schrijft het Economisch Technologisch Instituut (ETIN), onderzoeksbureau van wat nu de Tilburgse Universiteit is, over ‘s-Hertogenbosch: ‘Een betrekkelijk soepele opname in armoedeondersteunining, heeft bij bepaalde groepen een arbeidsschuwheid doen ontstaan welke gaandeweg een min of meer chronisch karakter heeft aangenomen’.

Hein Loeff (1895-1973), burgemeester van ’s-Hertogenbosch tussen 1944 en 1960

Industrialisatie!  

De Bosschenaar moet aan het werk. ‘Zonder voldoende industrie komt onze stad bij de zustersteden in Brabant meer en meer achterop’, zegt burgemeester Loeff in 1945. Hij voegt de daad bij het woord  en haalt een plan uit 1936 van stal, toen al gericht op een nieuw stadsdeel West met woningen en industrie.

In december 1946 richt Loeff samen met Gerrit de Gruyter, voorzitter van de Kamer van Koophandel,   de Stichting ‘Centrale ’s-Hertogenbossche industriegebouwen 1946’. Kleine bedrijven kunnen zo voor een betaalbaar bedrag bedrijfsruimte huren. Het is de opmaat naar iets veel groters.

Loeff heeft de tijd mee. Wederopbouw van Nederland is industrialisatie! De regering denkt er zo over, Loeffs maatje Jan de Quay, dan commissaris van de Koningin in  Brabant, niet anders.

En dan is er ook nog de Amerikaanse Marshallhulp. Die biedt het Bossche gemeentebestuur de financiële middelen om het industrieterrein de Wolfsdonken aan te leggen. Er is zoveel zand voor de ophoging nodig dat zo de Ertveldplas ontstaat.

Doelmatig, functioneel en sober

Loeffs enthousiasme is aanstekelijk. De stad moet groeien. Weg met die vooroorlogse Jan Saliegeest! Weg met het ‘minderwaardigheidsgevoel’, zo gehekeld door journalist Niek de Rooij.  Loeff wil van 55.000 naar meer 80.000 inwoners. Voor  ondernemers klinkt het als muziek in de oren. Ze zijn voortaan verenigd in de Industriële Kring ’s-Hertogenbosch.  Nog nooit had de stad zo’n vereniging. Bossche bedrijven zoals Bloch & Stibbe, Lamers & Indemans, Cooymans distilleerderij en de ateliers van C & A besluiten tot nieuwbouw op de flonkerende Wolfsdonken. Een glanzende toekomst gloort.

De stedebouwkundige legger van het nieuwe uitbreidingsgebied is ontworpen door architect Hugh Maaskant. De Rotterdamse architect ligt midden in bed bij gezaghebbende bestuurders. Maaskant is een  Rotterdamse doener,  heeft gevoel voor commercie en doet wat zijn opdrachtgever tevreden stelt.

Er is weinig geld, er is veel te bouwen, er zijn weinig materialen en onder de aannemers is veel onbekwaam kaf onder het koren. Opletten dus voor een bestuurder. Deze let vooral op doelmatigheid, functionaliteit, soberheid én vertrouwde aannemers. Beton is er in overvloed en is zo basismateriaal. Bij Van den Bouwhuijsen Betonbouw hebben ze daar als geen ander verstand van.

ir Piet van den Bouwhuijsen bij zijn afscheid als voorzitter van de Bossche Katholieke Aannemers- en Patroonsbond

Dichtbij de macht

En dan is er ook nog ir. Piet van den Bouwhuijsen, als directielid  ‘het gezicht’ van Van den Bouwhuijsen Betonbouw. Hij is een goede vriend van Hugh Maaskant en dat helpt. Piet van den Bouwhuijsen is  daarbij een goede katholiek en netwerker pur sang. Dichtbij de macht voelt hij zich als een vis in het water.

Piet is bestuurlijk actief, maar… doelmatig en effectief. Besturen is voor hem immers werken. Hij is voorzitter van de Bossche afdeling van de Nederlandse Katholieke Aannemers en Patroonsbond. Nagenoeg alle aannemers uit ’s-Hertogenbosch en omgeving zijn er lid van.

Piet van den Bouwhuijsen trekt aan heel veel touwtjes en regelt veel of het nu de aanschaf en verdeling bouwmaterialen, arbeidsvoorwaarden, vakopleiding en veiligheidsvoorschriften gaat, Piet laat zich als voorzitter altijd gelden. Hij speelt ook zijn rol bij aanbestedingen en daarmee de verdeling van het werk. Piet zorgt dan niet alleen voor zijn eigen bedrijf, hij houdt ook andere leden van ‘zijn’ Bossche bond aan het werk.

 

Industriestad!

In de loop van het jaar 1950 telt ’s-Hertogenbosch 10.000 arbeidsplaatsen in de industrie. Dat is een groei van meer dan 60 % ten opzichte van 1930. De stad durft weer. ’s-Hertogenbosch industriestad! is de titel van een promotiebrochure die de gemeente in 1953 uitbrengt. Nooit eerder profileerde de stad zich zo. Loeff wijst met trots op de Wolfsdonken.

Wat voor de oorlog niet lukt, blijkt nu wel mogelijk. Bedrijven komen naar ’s-Hertogenbosch. Loeff reist zelfs – als enige Nederlandse burgemeester – naar de Verenigde Staten van Amerika. Hij haalt persoonlijk vijlenfabriek Nicholson File naar ’s-Hertogenbosch. Andere Amerikaanse bedrijven zoals Remington Rand en American Marine Products (AMP) volgen.

Het verhaal gaat dat Loeff bij zijn acquisitiebezoeken aan bedrijven in Amerika de vraag kreeg voorgelegd of de Bosschenaar wel hard genoeg werkte. Kwam hij niet altijd te laat? Wist hij wel raad met de arbeidsdiscipline in de fabriek? Loeff antwoordt dan: ‘Daar doen we iets aan. We bouwen een flinke ambachtsschool.’

Lamers & Indemans op de Wolfsdonken

De eerste fabriek

Piet van den Bouwhuijsen gaat niet mee naar Amerika maar hij bouwt wel veel. De oorlog is nog maar net voorbij of Antoine Cooymans (1901-1988), directeur-eigenaar van Cooymans distilleerderij benadert Hugh Maaskant en zijn Bossche collega-architecten K. Bouman en J. Suyling met plannen voor de bouw van een grote nieuwe fabriek. Hij wil de door het oorlogsgeweld verloren voorname positie van zijn bedrijf op de wereldmarkt weer snel heroveren.

Op 15 februari 1950 wordt het eerste, nieuwe fabrieksgebouw van J.G. Cooymans & Zoon geopend  Het bouwterrein de Wolfsdonken is nog maar net opgespoten. Bouwer van de fabriek is Van den Bouwhuijsen Betonbouw. Het gebouw heeft een oppervlakte van maar liefst 7500 m2. Het is uitgevoerd in baksteen en beton, sober maar tegelijk doeltreffend.

 

Een functioneel zaagtanddak

Kort daarna gaat Van den Bouwhuijsen aan de slag voor de Bossche firma N.V. Chemisch-Pharmaceutische fabriek Dr. Lamers en Dr. Indemans, een fabriek en groothandel in ziekenverplegingsartikelen, een begrip in de stad.

Het ontwerp voor het complex dat meer dan 20.000 m2 omvat is van de hand van het architectenbureau Brinkman & van den Broek & Bakema uit Rotterdam. Een van de firmanten, de Rotterdamse architect Jo van den Broek studeerde aan de Technische Hogeschool te Delft, samen met Piet van den Bouwhuijsen. Van den Bouwhuijsen gaat geen uitdaging uit de weg voor zijn oude studievriend en construeert een bijzonder dak, bij uitstek functioneel voor magazijnen van medische producten, een zaagtand-  of sheddak.

De groeiende stad

In januari 1954 brengt de Bouwrevue, tijdschrift voor de bouwwereld een special uit die geheel in het teken staat van ‘de groeiende stad’ ’s-Hertogenbosch. ‘Van de nieuwe tunnel – onder het spoorwegstation – gaat het naar Remington, dat wereldconcern dat hier 400 mensen werk biedt. Vlakbij ligt de nieuwe ambachtsschool met 700 leerlingen overdag en 500 in de avonduren. De oude hertogstad vernieuwt zich’, aldus de Bouwrevue.

Hugh Maaskant drukt zijn stempel op de Wolfsdonken.  Het fabriekscomplex van Remington  is van zijn hand. De firma Van der Plas in Rosmalen bouwt. Geen Van den Bouwhuijsen dus. Maar Piet van den Bouwhuijsen doet er met zijn afdeling van de Katholieke Aannemers- en Patroonsbond alles aan om vooral álle regionaal werkende aannemers bij de bouw van de Wolfsdonken te betrekken. En dat lukt.  De grote bedrijven, van buiten de regio, weert hij.

Piet komt toch wel aan zijn trekken. Op 29 mei 1956 wordt het gebouw van de PNEM aan de Vlijmenseweg geopend. Het immense gebouw illustreert de indrukwekkende productiekracht van Van den Bouwhuijsen Betonbouw.  Dagblad De Tijd schrijft: ‘Men kan de stad ‘s-Hertogenbosch niet ontzeggen, dat zij met allure haar uitbreiding heeft aangevat.’

Promotie in de Bouwrevue

 

Tippelzone   

In de jaren zestig is ’s-Hertogenbosch een welvarende stad. Tot 1976 groeit het aantal arbeidsplaatsen sneller dan de bevolking. Maar het blijft niet goed gaan. In 1970 vindt de definitieve ont­manteling van het eertijds zo trotse Bossche familiebe­drijf De Gruyter plaats, een aderlating voor de stad.

De teloorgang van de Wolfsdonken wordt ingeluid in 1981. Remington Rand, de Amerikaanse schrijfmachinefabriek, sluit de poorten. Meer dan 800 werknemers komen op straat te staan. De sluiting markeert de verdere achteruitgang van het industrieterrein.

In de loop van de jaren tachtig is er weinig meer over van de opgetogen en bedrijvige sfeer die het gebied tussen 1950 en 1975 kenmerkte. De Wolfsdonken is voortaan een no go area. De Parallelweg is voortaan tippelzone. Dat de Wolfsdonken schitterde als symbool van Wederopbouw is al lang vergeten. De woestenij maakt in de jaren negentig plaats voor het Paleiskwartier.

Industrieel erfgoed

Aanvankelijk wil geen bedrijf of instelling de sprong over de spoorlijn maken.  Als de procureur-generaal van het Bossche Gerechtshof in 1994 de vraag krijgt voorgelegd of hij zich in de nabijheid van het station, nu Paleiskwartier, wil vestigen is zijn antwoord: ‘Je denkt toch niet dat wij in een hoerenbuurt gaan zitten’.  De hoge rechter  dreigt met vertrek naar Eindhoven. Maar hij blijft en wordt de trekker van het Paleiskwartier.

Eén  ‘memorial’ uit het Wolfsdonk verleden bleef intact, een sheddak van een serie van twaalf  bouwdelen. Dit industrieel erfgoed is helemaal op zijn plaats te midden van de bolle metalen zuidgevels van het appartementencomplex Armada, de wolken krabbende Jheronimustoren, de hofvijver en  het bijzondere Ricoh gebouw met zijn grote glazen hangende serres met tuinen.

 

Bronvermelding

  1. Als de dag van gisteren 1985, magazine over geschiedenis van ’s-Hertogenbosch in laatste 100 jaar, themanummer over werken.
  2. Frans van Gaal, uit de cursus Boschlogie, handleiding, Een sociaal verhaal.
  3. Frans van Gaal, uit de bundel De stad versieren, uitgave i.v.m. 25 jaar Mooi zo, goed zo. Artikel, Op weg naar mooi zo, goed zo.
  4. Sacha Wijmer en Jan Bastiaansen, Spong over het spoor, Wolfsdonken en Paleiskwartier 1945-2020.
  5. Notulen ledenvergaderingen Katholieke Aannemers- en Patroonsbond, afdeling ’s-Hertogenbosch, 1949-1962.
  6. Katholieke Illustratie, afscheidsinterview burgemeester Hein Loeff, oktober 1960.
  7. Bouwrevue, september 1954.

Fotografie

Erfgoed Den Bosch.

Archief  Katholieke Aannemers- en Patroonsbond, afdeling ’s-Hertogenbosch.